Kinderverhalen

Marjo Fennis

Kikker gaat naar de Stad

                            
Nog nooit van zijn leven was Kikker in de grote stad geweest.
‘Het water is daar zo smerig, en het stinkt er ook vreselijk,’ zeiden de kikkers uit zijn sloot. 

Ze woonden daar met elkaar, langs het weiland bij de koeien. 

‘En het stikt daar ook van die gevaarlijke stads-reigers.’
Tja, daar hadden ze wel een punt. Reigers waren dol op kikkers, en vooral die agressieve stadsreigers waren er gek op. Kikker was dan ook goed bang voor hun lange snavels. 

‘In de stad zit het ook vol met ratten – miljoenen wonen er – daar in de stad.’ Ook dat vond Kikker niet leuk; want ratten zijn dol op kikkerbil.



Naar de stad

Nou, hij moest het zelf maar eens gaan ontdekken. Vandaag al! Want hij was vanmorgen stiekem in een aangelegd motorbootje gesprongen, en snel onder het zeil gekropen. Nu al waren ze midden in de stad terechtgekomen.
Het bootje legde aan, aan de kade van een gracht, tussen twee grote woonboten in. Een goed plekje om terug te kunnen vinden. Met één kwaak sprong Kikker van onder het zeil van het bootje op de kadekant. Daar zat hij, in de grote stad. Met zijn grote, bolle ogen keek hij verbaasd om zich heen; wat een lawaai!

Wat was het druk in de stad. Zoiets had Kikker nog nooit gezien!
In de gracht zelf lag het al vol met boten. Op straat liepen en fietsten veel mensen door elkaar. Wel honderden! Ze liepen of reden maar door – het hield niet op. En dan waren er nog al de auto’s en die lange trams! Hij was echt wel wat gewend, want thuis bij zijn sloot zaten veel kwakende eenden. Ook de weilanden zaten vol met gakkende ganzen. Maar wat je hier allemaal rond zag lopen…  Nee, Kikker kon zijn bolle ogen nauwelijks geloven.

Kikker naar de stad



Gevaar

Nu hij toch in de stad was, wilde Kikker zelf eerst eens het water uitproberen. Hoe zou dat smaken en hoe zou het ruiken? Stonk het nou echt zo vies als ze hem thuis bij de sloot hadden verteld? Nu wilde hij het echt weten, en wel meteen! Hij spande zijn achterpoten om met een flinke sprong van de kade het water in te springen. Maar daar kwamen ineens twee grote, witte vleugels over het water aanvliegen, recht op hem af, met een grote snavel ertussen.

‘Een meeuw… O jee, wegwezen!’ 
Die veelvraten zaten hier dus ook al! Daar hadden ze hem in de sloot niets over verteld. Hij moest snel weg, want anders veegde die grote meeuw hem zo met zijn gele snavel mee de lucht in. Daar kwam er nog eentje aan; die vloog ook recht op hem af.
Kikker bedacht zich geen seconde en sprong snel in een klein, donker kastje, daar ergens op straat – het deurtje stond gelukkig open. Hij was nog maar net binnen of hij hoorde de harde snavel van de meeuw langs het deurtje krassen.



Rollen in het donker

‘Dat heb ik toch maar mooi zelf gedaan!’ vond Kikker zelf.

Hij knikte tevreden over zijn eerste daad in de stad. Maar niet heel lang, want voordat hij het doorhad rolde hij in het kastje langs een diep gat verder naar beneden. Dieper en dieper viel hij; zijn zachte kikkerlijf botste tegen van alles aan wat hij niet kon zien, maar wel voelde. Het was er pikdonker! Ai, dat deed gemeen pijn. 

‘Kwaak Kwaak.’

Op zijn grote kikkerkop kreeg hij dreun na dreun. Hij zag niks. Het leek wel alsof hij in het donker van alles hoorde lachen en gillen om hem heen. Waar was hij toch terecht gekomen? Wat gebeurde er allemaal? 
Kikker bleef maar doorrollen, totdat hij eindelijk op het idee kwam om zijn lange poten uit te steken. Dat hielp. Het doorrollen hield op en hij lag nu ergens stil in het donker! Zijn hele lijf gloeide van de pijn.

Hij draaide zijn ogen alle kanten op om te zien waar hij was. Klaar om weg te springen, voor als dat nodig was. Gelukkig begonnen zijn ogen wat te wennen aan het donker. Kikker zag nu vaag dat hij met zijn poten op een brede tree zat van wat een houten trap leek. 

‘Kwaak’, riep hij verbaasd uit.
Toen er een straal licht over de trap scheen, voelde hij zich ineens wat veiliger. Met een paar flinke sprongen ging hij naar boven. Daar brandde licht. Van beneden hoorde hij iemand praten.



Bram

’Bram, kom nou toch eens eten! Niet weer zo lang wachten, hoor! Het eten wordt anders koud! Laatste keer, hoor!’ 

Kikker werd nieuwsgierig en ging kijken. Wie was daar?

Boven aan de trap ging hij met een klein sprongetje de drempel over en keek een kleine kamer in. De deur stond half open. Hij zag een jongen gebogen aan een tafel zitten – met zijn rug naar de deur. Op zijn mobiel, vlak voor zijn neus keek hij naar bewegende diertjes die alle kanten op renden. Ze leken erg bang.

‘Paff, dood! Paff, paff – ook dood!’ grinnikte Bram. 

Hij was bezig met zijn nieuwe game Wilde Dieren Jagen en de teller hield hij daarbij goed in de gaten: 35 dieren al dood. Kikker nam een flinke sprong vanaf de grond en kwam op de leuning van Bram zijn stoel terecht. Vandaar keek hij verbaasd mee hoe Bram op zijn dieren schoot.
Wat doet die druiloor toch? Waarom schiet ie al die beesten dood? En hij vreet ze niet eens op! Ook zonde! Het jagen, dat snapte Kikker heel goed. Deed hij toch zelf ook elke dag. En als hij een dag niets gevangen had, voelde hij zich hongerig en doodongelukkig. Maar die Bram ging al die dooie beestjes niet opeten, alleen maar tellen.
‘Bram, nou moet je meteen komen, anders krijg je geen eten meer, vandaag. Zelf weten, hoor.’ 

De stem van onder aan de trap klonk nu echt boos.

Met een ruk maakte Bram zich los van zijn mobiel en stond op om naar beneden te gaan. Maar hij keek ineens in twee bolle kikkerogen die nieuwsgierig terugkeken. Hij schreeuwde van schrik. 
Huh, wat is dat? Ga weg, stom beest! Bah!’ 

Met een vies gezicht keek Bram de kikker aan. Waar kwam dat groene beest nou ineens vandaan?

Zo’n springbeest hoort hier helemaal niet thuis. Die moet in een vissenkom zitten, of in een dierenwinkel. Of in de gracht! Maar niet in zijn kamer! Nu werd Bram ineens goed kwaad.
‘Stom beest, ga weg!’ 

Bram waaide met zijn handen om hem weg te jagen. Maar dat groene beest bleef gewoon zitten waar hij zat, zonder zelfs maar met zijn bolle ogen te knipperen. 

Marjo Fennis


Kikkerogen

Bram bekeek de kikker nu wat langer. Wat een vreemd beest was het eigenlijk, met van die lange, opgevouwen poten. Oh ja, kikkers konden toch zo goed springen?
En wat een donkere bolle ogen had ie, die hem maar bleven aankijken. Wat zou die kikker nou denken? Was ie dan niet bang? Kan een kikker eigenlijk wel denken of voelen? 
‘Ach nee, natuurlijk niet! Dat kan toch niet – zo’n raar groen beest.’ 

Bram voelde zich meteen weer kwaad worden en kreeg zin om de kikker een flinke klap te geven; zodat ie van de stoel af vloog.
‘Zullen we eens kijken of je echt zo goed kan springen? Of zal ik je door het raam naar buiten gooien? Dan ben ik meteen van je af, vies slijmbeest.’
Wat zat dat stomme beest hem steeds maar aan te kijken. Was ie dan niet bang? Maar Bram durfde de kikker niet aan te raken. Wat moest ie dan wèl doen?

Weer moest hij in die grote, donkere ogen kijken. Er zaten lichte puntjes in. Nu begon Bram echt nieuwsgierig te worden. Wat kan hij dan zien met die bolle ogen? En zit die kikker mij nu ook zo nieuwsgierig aan te kijken?
Daar wilde Bram meer van weten. Maar eerst moest hij heel snel naar beneden om te eten, anders zwaaide er wat! 

‘Wacht even, ik weet wat!’
Bram verzamelde al zijn moed en greep Kikker ineens met zijn ene hand vast, zodat die niet meer kon wegspringen. 
Jakkes, wat is dat beest koud en klef. Bah! Nog viezer dan ik had gedacht’.

De jampot

Snel pakte Bram met zijn andere hand een glazen jampotje en stopte de kikker erin. Deksel erop en klaar. Dan kon hij dat groene beest na het eten nog wat langer bekijken. Maar nu snel naar beneden! 
Met een vies gezicht veegde Bram zijn natte hand aan zijn broek af en rende de trap af. Even later was hij al weer terug; hij was wat vergeten. Een beest heeft toch lucht nodig, net als de mensen? Snel prikte hij met de punt van een mes wat gaatjes in het deksel. Hij wilde niet straks een dode kikker terugvinden! En nou gauw naar beneden, anders werd het de hele avond erg stil in huis. Hij kende zijn moeder langer dan vandaag.                    

Geschrokken zat Kikker in de glazen pot en sprong met zijn kop tegen het deksel aan. En tegen het glas. Hij wilde er zo snel mogelijk uit en terug naar de sloot, naar huis. Maar telkens als hij sprong was er iets dat hem tegen hield. Hij snapte er niks van. Hij kon niks zien, maar hij voelde het des te beter. Telkens kwam hij met zijn kop ergens tegenaan als hij naar voren sprong. Een onzichtbare muur. En glad, want zijn poten gleden iedere keer naar beneden. Dat had dus geen enkele zin. Kikker hield er mee op, zijn hart bonkte. Hij zat op zijn achterpoten en bleef stil zitten. Zijn ogen draaiden alle kanten op, klaar om weg te springen – ook al had dat geen enkele zin.

Kikker in de jampot




Hij hoefde niet lang te wachten of Bram kwam alweer naar boven, klaar met zijn eten. Hij had de boel snel naar binnen gepropt, waarop zijn moeder hem kwaad aan keek. Maar hij kon toch moeilijk met haar over de kikker beginnen? Dus zonder veel te zeggen was ie gauw weer naar boven gegaan. Als hij over de kikker was gaan praten, had ie hem beslist van zijn moeder het huis uit moeten gooien. Of doorspoelen in de wc! 
Kikker hoorde hem al aankomen op de trap. Bram stak zijn hoofd om de kamerdeur en keek meteen naar de glazen pot. Ja, hij zat er nog, gelukkig! Ineens voelde hij zich een beetje blij, toen hij Kikker naar hem zag kijken.



Een kikkerig gevoel

Maar het was toch ook een vreemd groen beest. Zat ie hem vanachter het glas weer aan te kijken, zonder zelfs maar met zijn ogen te knipperen. Ze bleven wijd open! Bram keek erin en merkte ineens dat hij zich heel vreemd ging voelen. 
Eerst zag hij daar in twee bolle ogen zijn eigen hoofd weerspiegeld, en toen? Toen was het net alsof hij naar binnen ging, de ogen van de kikker in.
‘Dat kan toch allemaal niet – ik ben een beetje raar aan het worden.’

Bram rilde over zijn rug. Hij begon zich echt kikkerig te voelen. Dat had hij nog nooit meegemaakt. Het was eng en leuk tegelijk, zoals zijn beste games dat soms waren. Maar ja, dat waren games, en dit was een raar beest.
 
Voor de zekerheid sloot hij even zijn ogen en keek daarna naar het plafond. Okay, hij voelde zich weer gewoon Bram worden. Hij kneep in zijn arm. Ja, dat voelde hij heel duidelijk – alles was weer okay – niks aan de hand! Wat vreemd was dat toch allemaal. Hij kon in de ogen van de kikker kijken en dan voelde hij zichzelf ook kikkerig. En als hij zijn ogen weer sloot, dan werd hij weer gewoon zichzelf – in zijn eigen kamer.
‘Is dat allemaal nou echt zo? Of zit ik maar te fantaseren? Een beetje teveel gegamed vanmorgen?‘ Bram werd steeds nieuwsgieriger.

Nog een keer keek hij diep in de bolle ogen van de kikker, met zijn neus bijna tegen het glas van de pot. Kikker keek heel rustig terug, zonder ook maar een knip met zijn ogen te geven. En ja hoor, daar gebeurde het weer – maar nu nog heviger.
Het was alsof hij door een glazen deur stapte: weg uit Bram en de kikker in. Niets hield hem nu nog tegen, behalve dat ie er kippenvel van kreeg. Het leek ook alsof hij lange kikkerpoten begon te voelen en ze zelfs uitrekte. Zijn huid voelde koud en vochtig, en hij wilde ineens heel graag het water in. Hij wilde zo graag de sloot in plonzen. O ja, water, natuurlijk! Nu begreep hij ineens weer dat ie geen kikker was. Hij schrok zich rot en werd meteen weer Bram.
‘O ja, natuurlijk. Daarom was ik toch zo snel naar boven gekomen. Die kikker heeft water nodig? Anders droogt ie uit en is ie dood. Water! Water!   

                             

Slimme kikker

Bram rende naar de badkamer en kwam met een bekertje water terug. Snel draaide hij de deksel van de glazen pot en goot het over de kop van de kikker, zodat het over zijn groene lijf stroomde.
‘Zo, die kan niet meer uitdrogen. Wat weet ik eigenlijk weinig van kikkers. En hoe komt dat rare beest eigenlijk hier in ons huis? Ik heb zelfs nog nooit een kikker in de stad gezien. Toch niet normaal, of wel? Even kijken, hoe dat zit met kikkers?‘
Bram liep meteen naar zijn mobiel om kikker te googelen. Daar had Kikker op gewacht, op een klein momentje zonder deksel. Met één sprong kwam hij uit de pot op de grond en met de volgende was hij al onzichtbaar verstopt in de kamer. Veilig!
‘Kwaak,’ hoorde Bram achter zijn rug en hij begreep meteen wat er gebeurd was. Hij had de deksel niet op de pot gedaan! Slimme kikker!

Wat moest ie nou? Bram begon op zijn knieën naar Kikker te zoeken, maar die zag hij natuurlijk nergens. Zou hij zelf ook doen! Bram wist niet eens waar hij moest zoeken. Hij was niet zo opruimerig in zijn kamer, en die kikker kon zich tussen van alles hebben verstopt. Daar riep ook nog eens zijn moeder van beneden.
‘Bram, je gaat slapen nu – het is bedtijd. En doe je mobiel uit. Nu!’ Dat klonk niet best! ‘Poets je tanden en je bed in, begrepen? Trusten – tot morgen. Ik roep je precies om half acht!’
Bram hoorde aan haar stem dat ie het goed had verknald vandaag. Veel te vaak haar laten roepen. En bijna niets gezegd tijdens het eten. Zijn bord snel leeggegeten en hup, meteen weer naar boven gerend.

Slimme kikker



                                     

Kwaad haalde hij zijn schouders op.
‘Nou, ik ben haar óók goed zat. Altijd zo gauw chagrijnig! Waarom laat ze me niet met rust! Ik heb toch ook mijn eigen leven?! Waar bemoeit ze zich trouwens mee? Ik zoek mijn eigen dingen zelf uit, ja!’ 
Bram aarzelde. Zou hij nog even naar beneden gaan om haar welterusten te zeggen? Dat wilde wel eens helpen. Zo kwaad was ze nou ook weer niet. Dan draaide ze misschien wel bij. 
Maar die kikker dan, die weet-ik-veel ergens in mijn kamer zit? Ach laat hem maar een beetje rondspringen – gewoon de deur dichtdoen, dan kan hij er niet uit! Oh, wacht even!
Bram pakte de glazen pot en goot wat water uit over de vloer. Dan kon die kikker daar lekker in zitten; bleef ie tenminste een beetje vochtig! Snel trok Bram de kamerdeur achter zich dicht en liep hard fluitend de trap af, naar zijn moeder.

Bram wordt een kikker


 Onveilig voelde Kikker zich niet meer. Hij sprong meteen in de plas water en maakte zich lekker nat. Daarna sprong hij door de kamer. Op de grond had hij ondertussen wel van alles bekeken, dus nou ging ie maar eens wat hoger kijken. Met een dubbele sprong kwam Kikker via de stoel op de tafel van Bram. Daar lag zijn mobiel, maar de dieren waren er niet meer. Wel had zo een mooi uitzicht over de hele kamer en hij keek rond. 
Het duurde nu een hele tijd voordat Bram terugkwam. Kikker had de kamer wel twintig keer rondgekeken en begon erg naar buiten te verlangen. Maar toen hij Bram fluitend de trap naar boven hoorde komen, werd ie zelf ook vrolijk.

Bram zag Kikker nu meteen op de tafel zitten, naast zijn eigen mobiel. Hij moest grinniken: ‘Heeft ie even de sloot gebeld?’
Snel deed hij de deur dicht en liep voorzichtig naar zijn tafel. Langzaam liet hij zich op zijn stoel zakken en boog zich voorover naar Kikker die rustig naar hem terugkeek. Wat een donkere ogen had dat beest. Ze keken naar twee kanten en toch ook naar voren! Hebben ze dat nou allemaal, die kikkers? Zo donker en dan een geel randje eromheen? En daaronder die rare brede bek, alsof die altijd op lachen staat?
Waren die kleine gaatjes erboven nou om te kunnen ruiken, daar boven in zijn neus? Wat klein! Daar ruik je toch helemaal niks mee. Wat een vreemd beest was een kikker, maar ook zo gewoon eigenlijk. Hoe voelt die huid nou? Bram stak een vinger in zijn mond en wreef daarmee over de groene huid van de kikker. Dat gleed wat beter! 

Kikker keek rechtuit met zijn bolle ogen. Hij bleef Bram aankijken, zonder te knipperen. Heel duidelijk zag Bram nu zijn eigen gezicht terugkijken in die donkere kikkerogen. Vreemd was dat, om jezelf zo te zien.
Toen gebeurde het weer – ineens! Alsof hij er zomaar in viel. Een moeras of een bosmeertje, ergens buiten de stad. In één keer viel hij in de vochtige, groene wereld van de kikker, in slootwater vol met stengels en bladeren. Hij hoorde de kikkers om hem heen kwaken, tegen elkaar of naar de lucht. 
Het leek alsof hij daar zelf ook zat, als een kikker. Bram liet het nu maar gewoon allemaal gebeuren. Ze konden hem toch niks doen, die beestjes?! De kikkerpoel was rustig en het leek avond te worden. Van overal klonk het gekwaak van eenden en van kikkers; het rolde over het water naar de bomen. Het was inderdaad een warme zomeravond en de zon was nog niet onder. Bram liet het allemaal maar komen, de vorige keer was er ook niks vreselijks gebeurd. Hij kon er mee stoppen wanneer hij dat zelf wilde – gewoon naar boven kijken en tot tien tellen.

De libel



‘Kwaak,’ kwam het nu ineens heel droog uit zijn eigen mond. ‘Kwaak’, zo droog en zo dof klonk het. Het voelde wel lekker, en zijn hele kikkerlijf deed mee. Ineens voelde Bram hoe sterk zijn achterpoten waren. Hij zat op een drijvend blad en strekte één poot flink uit. Ongelofelijk, wat waren zijn poten lang en sterk. Daar kon hij zich wel mee de lucht in krijgen – springen naar een ander drijvend blad, of naar de kant! En daarna zonder probleem weer op de grond terecht komen.
Bram draaide zijn kikkerogen rond. Hij knipperde niet één keer. Hij zag al het water en de bomen om zich heen. Zelfs achter zijn rug! Ook handig, voor wanneer iemand je van achteren wil pakken. 
Ineens voelde hij hoe hongerig hij was; zijn hele lijf schreeuwde om eten. Alles werd ineens honger in hem en zijn ogen draaiden rond, op zoek naar… 
Ha, daar zat een lekkere libel op een blad, doodstil om niet op te vallen. Hij was gek op libel. Als je ze kauwde kraakten die vleugels zo lekker. Zijn brede kikkerbek begon te kwijlen. Stokstijf bleef hij zitten, alleen zijn ogen draaiden mee met de libel die over het blad liep. Zijn tong hield hij klaar om die in één keer naar voren te laten schieten – hij kon het beestje al bijna voelen kraken tussen zijn kaken.           
      
‘Nu is het mooi geweest voor vandaag!’
Bram deed zijn ogen dicht en na tien tellen weer open. Hij keek zijn kamer rond en lachte een beetje om zichzelf. Hij was weer Bram geworden en hij zat op zijn bureaustoel, bij zijn tafel. Dichtbij zijn mobiel zat nog steeds de kikker naar hem te kijken. 
Dat dacht Bram tenminste, maar Kikker was al weg. Aan de waterplas op zijn tafel kon Bram nog zien waar die had gezeten. Dat had hij dus allemaal niet gefantaseerd! 

Hij dacht even terug aan de mooie libel, die hij had willen opvreten. En aan zijn bolle ogen die bijna in een rondje konden draaien om alles te kunnen zien om hem heen.
’Handig zeg, dan hoef je je nek niet eens te draaien!’ 

Bram moest grinniken om zichzelf. Dat ging hij dus mooi nooit aan niemand vertellen. Maar vergeten zou hij het ook nooit, hoe het voelde om zelf een kikker te zijn. 

Hij stond langzaam op, om zich uit te kleden en trok zijn pyjama aan. Hij wist nu zeker dat de kikker niet meer in de kamer was. Dat die zelfs niet meer in het huis was. Kikkers laten zich niet opsluiten. Bram wreef nog even over zijn stijve kaken en liep toen naar zijn bed. Tandenpoetsen vergat hij maar voor vandaag. Hij kroop gauw tussen de lakens, die koel aanvoelden. 

‘Kwaak,’ deed ie nog even voor de grap. Het klonk zo gewoon. Met een brede grijns om zijn mond viel hij in slaap.



Op naar een nieuw avontuur

Buiten sprong Kikker door de natte straten. Zo was hij helemaal veilig, in het donker van de stad. Geen reiger die hem nu zag lopen, en geen rat. En ook geen gedonder met de meeuwen, want die sliepen. Hij liep snel terug naar de gracht en de boot. Daar ging hij vannacht weer onder het dekzeil slapen. 

En morgen? Tja, dat wist hij nog niet! Gewoon maar afwachten waar de boot hem nou weer bracht.  

Kikker dacht nog even aan Bram. Mooie ogen had die gozer, zeg! Die konden me flink aankijken! Die jongen was toch niet bang, nee. Kikker zou hem niet gauw vergeten.

Kikker naar de stad


Dit verhaal is geschreven door mijnheer Fons Heijnsbroek (72 jaar)

Illustraties: Marjo Fennis

©Fons Heijnsbroek 2024


Dit verhaal mag NIET worden gebruikt of gedrukt/gekopieerd zonder toestemming van de auteur.

Vragen hierover gaan via Corinne Hamoen/kinderverhalen.nl