
Het vervuilde paleiswater
Het vervuilde paleiswater is een lang verhaal voor kinderen vanaf 9 jaar.
Lang geleden in het land Lumendell, leefde koning Albrecht in zijn paleis. Hij was een rijke koning die veel geld en gronden in zijn bezit had. Hij kleedde zich dan ook met de meest luxueuze stoffen en blinkendste kronen. Ook het paleis waar hij woonde, straalde grote rijkdom uit. Het was gigantisch groot met tien verdiepingen en wel honderd slaapkamers. Ook had het welgeteld vijftig badkamers, tien zwembaden, vijf tennisvelden, tien keukens, twee cinemazalen, twee basketbalterreinen en één reuzegroot golfterrein. Ook had het nog twintig zitkamers die elk in een ander thema bekleed waren. Zo was er de zilveren zitkamer, de tijgerzitkamer vol tijgerstrepen en tijgertapijten, de salon die volledig uit ivoor en leder bestond en een kamer vol trofeeën die koning Albrecht kreeg van zijn bezoekers. En dan waren er nog de gouden standbeelden! Op iedere hoek van de ontelbaar vele paleisgangen, kon je er één zien staan op een marmeren pilaar. Het waren allemaal beelden van koning Albrecht zelf, telkens in een andere positie. Zo kon je de voetballende Albrecht bewonderen aan het einde van de veertigste slaapkamerdeur en de liggende Albrecht om de hoek van de witte betegelde keuken.
Het paleis was één grote mix van overdreven rijkdom in combinatie met de grote zelfingenomenheid van koning Albrecht. Hij was dan ook geen goede koning. Hij dacht niet aan het volk maar enkel aan zichzelf en zijn rijkdom.
Zo bedeelde hij zichzelf niet enkel al het goud, geldstukken en voedsel toe maar ook al het water van het land. Dat gebruikte hij voor zijn duizenden bloemen in de paleistuin te gieten en om zijn tien zwembaden te kunnen vullen. Of om de kaviaarsmaak in zijn mond tussendoor te kunnen wegspoelen en om zijn gevangengenomen tijgers in de tijgerkamer te kunnen laten drinken.
Bijgevolg moesten de mensen van zijn land iedere dag naar de grote waterval in de vallei gaan om er tonnetjes water te vullen. Die brachten ze dan naar het paleis, in ruil om in het land te mogen blijven wonen. Zo niet werden ze op gruwelijke wijze het land uitgezet of nog erger, de dood in gejaagd! Het gebeurde zo wel eens dat je dan dode lichamen tegenkwam op weg naar huis. Of je kwam een dode geit tegen op het midden van het dorpsplein, die moest dienen als herinnering aan de gevolgen van het niet afgeven van tonnetjes water aan het paleis.
Deze gruwelijke taferelen maakten dat de mensen erg bang waren van koning Albrecht. En zodus gehoorzaamden ze hun koning braaf en vervulden iedere dag trouw hun watertaak.

Het wordt steeds erger
Maar het ging van kwaad naar erger! Koning Albrecht wou steeds méér! Meer goud, meer trofeeën, meer luxestoffen en méér water! Hij gebruikte het voor verschillende belachelijke redenen; voor zijn dagelijkse twintig voetbaden, om de toekomst in te kunnen voorspellen via zijn spiegelbeeld op het wateroppervlak en voor een kikkerrace te kunnen houden in zijn lederen salon.
Het werd zo erg dat de mensen stierven van de dorst terwijl hij – een koninklijke rijke stinkerd – aan het spelen was met zijn badeendjes in een zoveelste gebrachte tonnetje water. Het volk kwam in opstand maar het deerde de koning niets. Zij die niet luisterden en geen water meer brachten, werden zwaar gestraft. Dood en verderf waren dagelijkse kost in Lumendell.
Een onverwachte bezoeker
Op een dag kreeg de koning bezoek van een oude kleine vrouw. Ze klopte op de grote paleisdeur, met haar kromme kin naar boven gericht. Een lange, tengere paleiswachter opende de deur.
“Ja?”, knorde hij met een nogal pretentieuze gezichtsuitdrukking waarbij hij zijn wenkbrauwen naar boven trok.
Maar toen hij de heks Voldrana herkende die voor hem stond, schrok hij.
“Voldrana! Wat… doet u …hier?”
“Rustig maar, mijn jong”, antwoordde de heks. “Ik kom hier niet voor jou. Breng me naar de koning toe.”
“Maar… maar…dat…mag niet…”
“Oh nee?”. Voldrana keek de wachter streng aan en waarschuwde hem met haar ogen.
De wachter voelde een koude rilling over zijn rug lopen. Het angstzweet droop van zijn voorhoofd.
“Ik bedoel… komt u maar mee…”, zei hij vervolgens met een bange stem.
Voldrana volgde de jongeman tot aan een grote gesloten houten dubbele deur die aan weerszijden met gouden franjes versierd was.
“Als u hier, euh…eventjes wilt wachten. Ik zal…”
“Laat maar, jong”, onderbrak Voldrana de wachter. “Ik zal mezelf wel aankondigen. Ga jij je voorhoofd maar even afdeppen. Je hebt het precies nogal warm”, lachte ze hem toe met een brede glimlach. Haar scheve en rottende tanden werden gruwelijk zichtbaar. Tussen de voorste snijtanden die half groen en half zwart uitsloegen, kon de wachter zelfs een kleine mier zien wegkruipen. Hij huiverde en liep zo snel als kon weer naar de inkomhal waar hij verder de wacht hield.
“Koning Albrecht, bent u hier?”, vroeg Voldrana terwijl ze de dubbele deuren opende met haar twee kromme handen.
Ze tuurde in een grote ruimte met een rode loper voor haar die naar de troon van de koning leidde. Aan de zijkanten ervan stonden een tiental bediendes met witte satijnen doeken rond hun voorarmen, klaar om de koning op zijn wenken te bedienen.
“Koning Albrecht?”
Voldrana kneep haar ogen tot spleetjes om tegen het felle licht van de heldere kristallen te kunnen inkijken, die aan de grote lusters hingen. Ze stapte naar voren.
“Wie durft er mij te storen?”, klonk er plots een zware mannenstem. “Kom later maar terug, ik ben net bezig met mijn twaalfde voetbad!”
En Voldrana zag in de verte hoe de koning met zijn hand haar probeerde af te wimpelen.
“Dat zal niet gaan, vrees ik. Ik heb een belangrijke mededeling!” Ze deed weer enkele stapjes naar voren en toen ze in het vizier van de koning stond, wierp ze haar kap naar beneden.
De koning proestte het uit toen hij haar herkende.
“Voldrana! Wat heb jij hier te zoeken? Ik dacht dat jij…”
“Dood was? Haha, dat zou jou goed uitkomen, nietwaar? Helaas, beste Albrecht ben ik gezond en wel! Jouw soldaten kunnen niet op tegen mijn krachten! Je laatste poging om mij gevangen te nemen en te vermoorden is dus grandioos mislukt! Je hebt me enkel nog wat meer boos gekregen!”
Koning Albrecht trok bleek weg en hief zijn voeten meteen uit het kleine badje voor hem.
Hij stond recht en sprak de heks waarschuwend aan met zijn vinger in de lucht: “Jij denkt toch niet dat ik me laat bang maken in mijn eigen paleis? Haha! Wachters, grijp die vrouw!”
Maar niemand bewoog. De bedienden aan de zijkant van de loper bleven roerloos staan en de wachters aan de deur keken elkaar angstig aan.
“Wachters!”, herhaalde de koning boos, “neem deze heks gevangen en wel nu meteen!”
“Maak je niet druk, Albrecht. Die wachters hebben hun lesje wel geleerd na de laatste keer dat je me gevangen liet nemen. Zij weten heel goed wat hen te wachten staat als ze me ook nog maar één keer durven aanraken. Dat heb ik hen wel duidelijk gemaakt met een dode pad. Maar jij daarentegen…”
Voldrana stond nu pal voor de neus van de egoïstische koning.
“Ik wat?”, snauwde Albrecht haar toe.
“Jij hebt nog wel een lesje te leren, zo te zien!”
“Wat bedoel je? Ik red me prima hier!”
“Ja, dat zie ik. Jij wel. Maar je volk lijdt dorst en honger. En jij doet er niets aan!”
“Ze kiezen er zelf voor! Dan moeten ze maar harder werken!”
Koning Albrecht hief zijn neus in de lucht. Hij misnoegde het hele probleem. Voldrana bekeek hem aandachtig en walgde van zijn houding.
“Je hebt nu nog één laatste keuze”, sprak ze hem toe terwijl ze hem recht in de ogen keek.
“Of je past je gedrag nu meteen aan en deelt je rijkdom, goud, voedsel en water met het volk of…”
Albrecht fronste zijn wenkbrauwen.
“Of wat?”
“Of ik vervloek je. Jou, je paleis, je water, je hele rijkdom!”
“Haha, wat ga je doen dan? Sprinkhanen in mijn paleis laten rondspringen? Whahaha!”
De koning bulderde het uit van plezier en greep daarbij met zijn handen om zijn dikke buik.
“Maak dat je wegkomt, Voldrana! En hou je bezig met andere dingen! Hahaha!”
“Zoals je wilt.”
Voldrana keerde zich om, stapte rustig de paleiskamer uit en sloot de dubbele deuren weer achter zich terwijl ze een onverstaanbare spreuk
uitsprak.

Het water is weg
De volgende ochtend werd koning Albrecht wakker in een paleis zonder water. Al zijn tonnetjes waren stukgeslagen of doorprikt. Zijn zwem – en voetbaden waren leeg en de eerder gevulde waterglazen stonden droog in de keuken.
De tonnetjes vers water die werden aangevoerd, boden weerstand vanaf het moment dat ze de brug van het paleis werden overgedragen. Ze werden dan erg zwaar en werden onmogelijk om verder op te tillen. Bijgevolg rolden ze zo de brug weer af, recht terug naar de vallei. Slechts één grote ton per dag kon het paleis bereiken en dat was de ton die de heks iedere dag zelf bracht. Daarbij vroeg ze iedere keer opnieuw aan Albrecht of hij zijn leven wou beteren. Maar uiteraard was ze wel slim genoeg om hem niet zomaar te geloven.
De paleisvijver
Als Albrecht aangaf dat hij klaar was, dat zijn hart weer zuiver was, moest hij een proef ondergaan. Hij moest dan over de leliebladeren in zijn paleisvijver stappen. Want ook dàt water was vervloekt. Het kon enkel zuivere harten dragen. Was dat niet het geval, dan viel je erin en verdronk je zonder meer.
Albrecht wist maar al te goed dat hij nooit over het vijverwater zou kunnen stappen. Dat hij zou mislukken in de proef van de waterloper door zijn onreine hart.
En zodus gingen de jaren voorbij en stierf hij in zijn waterloze paleis. Zo verging het ook de vele andere koningen die nadien in het paleis kwamen wonen. Ze waren allemaal veel te veel begaan met hun eigen rijkdom in plaats van met de noden van hun volk. Enkele van hen geloofden wél dat hun hart goed genoeg was om de vloek te kunnen opheffen en waagden zich aan de proef. Maar van zodra hun voeten het water raakten, zoog het water hen op en liet hen verdrinken.
Het werd een vloek die over meerdere eeuwen heen zou gaan. De paleisvijver wachtte al die tijd op die ene zuivere ziel die zijn water kon oversteken. Dan pas kon het land weer in vrede leven met zijn koning en in volle welvaart verder gaan.
Een nieuwe koning
Tot die tijd behielp het volk elkaar door goederen te ruilen en elkaar te helpen waar dat kon. Maar ze waren arm en de gronden geraakten stilaan uitgeput. Een hongersnood dreigde hoe langer hoe meer. Ze hadden dringend een koning nodig die hen de weg wees naar een beter bestaan!
Maar hoe langer de tijd verstreek, hoe uitzichtlozer de situatie werd. En toen ook Voldrana haar laatste adem uitblies, leek alle hoop verloren.
Tot de dag dat koning Aster het paleis betrad, samen met zijn vrouw Sofia.

“Is dit het vervloekte paleis van de beruchte Albrecht?” vroeg ze.
Koning Aster die naast haar zat, legde zijn handen op haar roze zijden jurk en klopte er zachtjes op.
“Ik weet dat het zijn glorietijd een beetje verloren heeft maar met al ons goud maken we er zo weer een pareltje van! Je moet het een kans geven. Daarbij…” Hij zuchtte. “Je weet dat we nergens anders naartoe kunnen. Er is oorlog in ons land. Hier zijn we tenminste veilig.”
Sofia knikte maar kon haar teleurstelling toch niet verbergen. Ze bekeek de groene klimplanten die hun wortels slordig in de eens zo prachtige paleisgevel hadden gedrongen en maakte een nee – schuddend hoofdgebaar. De ramen waren hier en daar gebroken en onkruid woekerde heersend tussen de kasseien door. Hoe kon ze hier ooit eervol leven? Ze was zoveel beter gewoon!
Een paleis zonder water
Het rijtuig stopte voor het grote trappengestel dat naar de ingang van het paleis leidde. Hier en daar zaten stenen los. Mos en vogelpoep lieten hun sporen achter op de overige stenen.
Een lakei opende de paleisdeuren en stapte op het koningspaar af.
“Welkom koning Aster en koningin Sofia! Welkom in uw nieuw paleis! Ik ben Gertus, uw dienaar.”
Koningin Sofia stapte uit, begeleid door de hand van haar koetsier en bekeek de lakei van top tot teen. Zijn slordige uiterlijk met half losse vette grijze haren, een ongeschoren stoppelbaardje en bevlekte laqué schoenen, paste helemaal in het decor van het afgeleefde paleis.
“Mijn excuses koningin”, zei de lakei die de neerbuigende blik van Sofia had opgemerkt, “zoals u misschien al wel weet hebben wij geen water hier. Vroeger kregen we nog één tonnetje per dag maar sinds de dood van de heks is het tja…nog minder geworden.”
“Geen water?” Koning Aster sprak de lakei verbaasd toe.
“Wat bedoel je, geen water?”
“Heeft u dan niet gehoord van de vloek?”, vroeg de lakei.
Aster en Sofia keken elkaar verbaasd aan.
“Vloek? Nee, euh… we weten enkel dat dit paleis al lang leeg staat door euh…strubbelingen met het volk maar euh…”
Koning Aster was helemaal van zijn melk en stamelde erop los. De lakei knikte.
“Wel ja, zo kan je het ook zien”, ging die verder.
“Hoe bedoel je?”
“Die strubbelingen waar u over gehoord heeft, gaan dus over die vloek. De watervloek. En over de proef van de waterloper.”
“De wat?” Sofia sloeg haar handen over haar mond en keek de lakei stomverbaasd aan.
“Komt u anders rustig mee naar binnen. Dan vertel ik u alles, terwijl u zich wat kunt warmen.”

De vloek
Toen het nieuwe koningspaar van Lumendell het verhaal van de vloek had gehoord, bleven ze een tijdlang stil zitten op de gebloemde barokzeteltjes waar Gertus hen heen had gebracht. Ze staarden voor zich uit en wisten geen van beiden wat te zeggen of te doen.
“Laten we terugkeren, Aster!”
“Nee Sofia, dat kan niet! De oorlog, weet je nog?”
“Maar ik bedoel, we hebben hier geen water! Hoe kan ik me dan laten wassen? En wat moet ik drinken? Er is zelfs geen wijn!”
“Mond dicht, Sofia! We redden het heus wel! Daarbij…”
“Wat?”
Koning Aster keek naar Gertus die zwijgend in de kamer wachtte op verder bevel van zijn meester, zoals hem was geleerd.
“Dat van die vloek, Gertus, meen je dat echt?”
Hij stond recht en keek de lakei nu doordringend aan. Gertus werd er ongemakkelijk van.
“Sire?”
“Of ben je mij iets aan het wijsmaken misschien?”
“Nee Sire, echt niet, dat zou ik nooit…”
Koning Aster prikte zijn vinger in de buik van Gertus en waarschuwde hem streng: “Je weet toch wat er gebeurt met leugenaars hè, toch Gertus?”
“Ja…ja…ja, Sire. Maar echt…ik zweer…”
“Oh, je zweert! Haha, ja, dan moet het wel waar zijn, hè?” Aster lachte de man in het gezicht uit. De lach klonk steeds harder en harder en echode dreigend in de grote koningszaal.
“Aster!”, riep Sofia haar man toe.
Aster stopte met lachen en stapte op zijn vrouw af. Halverwege bleef hij staan. Hij keek afwisselend naar Gertus en dan terug naar zijn vrouw en begon weer te lachen. Sofia en Gertus voelde de angst in hun ziel kruipen en keken elkaar bang aan. Hij was gek geworden!
Toen Aster na een tijdje was uitgelachen, greep hij de hand van zijn vrouw en trok haar mee naar buiten.
“Meekomen jij! En jij ook, Gertus!”
Sofia stribbelde tegen door haar voeten te laten staan op de vuile paleistegels maar haar man trok haar bruusk uit evenwicht.
“Aster, wat… je doet me pijn!” protesteerde ze nog.
“Zwijgen!”
De vijver
Met z’n drieën liepen ze naar buiten, naar de grote vijver in de paleistuin. Aan de rand van het vervloekte water bleven ze staan. Aster grijnsde. Vervolgens liet hij de hand van zijn vrouw los en richtte zich tot Gertus.
‘Je zweert nog altijd dat als een zuivere ziel hierop stapt, de hele vloek wordt opgeheven? En dat er dan weer water het paleis kan binnenkomen? En we dan dus ook weer kunnen verder leven alsof er nooit iets aan de hand is geweest?”
Gertus knikte voorzichtig, bang om wat verkeerd te doen.
“Er hoeft dus enkel maar één zuivere ziel over te lopen? Dat is het?”
Weer knikte Gertus, ditmaal iets meer vastberaden.
“Goed dan! Laten we dat maar eens testen dan. Vooruit Sofia, het water op!” en Aster nam Sofia weer bij de hand en trok haar naar het de waterkant.
Die slaakte een gil.
“Nee, nee, niet doen, Aster!”
“Wat nou? Jij hebt toch een zuiver hart of niet soms?”
“Ja, ik denk het wel maar…maar…”
“Wel dan? Vooruit maar! Het water op!”
“Nee, Aster nee!”
“Wil je nu water in het paleis of niet?”
“Ja, dat wel maar…”
“Vooruit dan!”
Aster duwde zijn vrouw op het eerste lelieblad. En daar stond ze dan, in haar roze zijden lange jurk en roze schoentjes, als een soort balletdanseres op één been aan de rand van het betoverde vijverwater. Iedereen hield zijn adem in. Je kon de wind en de grassprietjes als het ware horen bewegen. Zo stil was het.
Er gebeurde niets. Na een volle minuut stond Sofia nog steeds in haar balletpositie op het drijvendelelieblad.

Waterloper
“Haha, zie je wel!”, kraaide Aster. “Ik zei het je toch! Vooruit nu, doe de hele proef van de waterloper!”
En Sofia begon erin te geloven en zette haar andere voet op het lelieblad voor haar. En toen weer de achterste voet naar voren. Alles leek goed te gaan tot de groene rand van het vierde lelieblad zwart begon te krullen. Er kwam damp vanaf die als hete stoom om haar blote enkels klemde.
“Auw, auw!”, gilde Sofia. “Dat doet pijn, het is heet!”
Toen begonnen ook de andere leliebladeren zwart te kleuren en de vijver toverde zichzelf om in een zwarte mistige borrelende diepte. Sofia keerde snel op haar passen terug en greep de hand van haar man weer vast.
“Snel, trek me eruit!”
Maar het was te laat. De vijver trok Sofia helemaal naar beneden.
“Laat los!”, beval Aster haar. Maar de kracht van de vijver kon niet worden verbroken en sleurde ook Aster mee in het zwarte oneindige.
Gertus, die alles zag gebeuren, sprong achter zijn nieuwe koning en koningin aan, in de hoop ze nog te kunnen redden. Hij dook tot diep onder de zwarte mist en zag hoe ze daar verder en verder opgeslokt werden door donkere waterdraden. Hij zwom hen achterna en probeerde hen eruit los te rukken met zijn handen. Maar de duistere kracht die het koningspaar in zijn macht had, was te groot en te sterk waardoor Gertus weer naar het wateroppervlak werd gekatapulteerd. Hij hoestte en hij proestte met zijn hoofd half uit het water terwijl zijn benen nog steeds in het diepe donker van de vijver bengelden. Toen hij zichzelf uiteindelijk weer aan de kant had opgetrokken, bleef hij enkele minuten languit liggen in het gras. Hij was volledig buiten adem en moest weer eerst even op krachten komen voor hij een verder reddingsplan kon bedenken. Toen hij weer rechtstond, klaar voor een tweede duik, zag hij dat enkele van zijn collega-lakeien hem met open mond aankeken.
De zuivere ziel
“Snel, jullie moeten helpen!”, riep Gertus hen toe. “Onze koning en koningin zijn in gevaar!”
Maar niemand van hen bewoog. Iedereen was stil. Enkel hun ogen spraken.
“Wat is er dan?”, riep Gertus. “Kom me dan helpen!”
Nog steeds bleef iedereen stokstijf staan.
“Goed dan, lafaards”, ging Gertus verder, “dan doe ik het zelf wel!”
Hij draaide zich om en ging in een nieuwe duikhouding staan. En net op het moment dat zijn tenen van de grond omhoog gingen, hoorde hij Bravo spreken, één van de oudste lakeien van het paleis.
“Gertus, stop!”
Hij stapte langzaam naar hem toe en legde een hand op zijn schouder.
“Zie je dan niet wat er net is gebeurd?”
Gertus begreep er niets van.
“Ja, onze nieuwe koning is zonet verdronken en jullie…”
“Nee Gertus, niet dat. Denk eens verder na…”
“Wel ja, ik wou hen helpen en toen… en toen…”
Langzaam begon het tot Gertus door te dringen. De woede in zijn ogen maakte stilaan plaats voor ongeloof en dankbaarheid.
“En toen ben jij weer levend uit het water gekomen!”, vulde Bravo aan. “Wou je dat soms zeggen?”
“J…ja…”
Bravo lachte naar zijn vriend. De andere lakeien kwamen rond hen staan.
“Maar dat…kan toch niet…Ik bedoel. Ik…ben toch geen koning?”
“Nou en? Wie zei ooit dat het een koning moest zijn? Gewoon één zuivere ziel!”
“Maar… dat.…ik bedoel…dan word ik wel…koning?”
“Je wordt niets wat je niet aan kan”, knipoogde Bravo. “Kom op nu, klaar voor de echte test!”
“Nee wacht!”, klonk het plots. Het was Helena, de bediende van de keuken.
“Laten we er meteen een heel feest van maken! We nodigen het hele dorp uit! Ik bedoel… dit moet toch echt samen gevierd worden!”
Blikken wisselden elkaar uit en hoofden knikten gedwee.
“Je hebt gelijk, Helena! Vooruit, ga het maar verkondigen. Morgen zal Gertus de proef van de waterloper doorstaan! En de rest…bereid een groot feest voor!” Bravo lachte vrolijk.
Toen al de bedienden en lakeien weer wegwaren, bleef Gertus alleen achter aan de waterkant. De angst overviel hem. Wat moest hij ook doen? En wat als het toeval was en hij toch niet de echte waterloper zou zijn? Wat als hij toch zou worden opgezogen door het zwarte water net als al die anderen? Hij kon nog steeds weglopen als hij wou. Maar stel dat het wel waar was, dan had het volk hém nodig. Wat moest hij doen? Oh God!
Gertus
De volgende ochtend stroomde het volk vrolijk binnen langs de paleispoorten. Ze zochten allen een goed zichtbaar plekje in het gras om de waterloperproef goed te kunnen aanschouwen.
Toen de klok tien uur sloeg, sprak Bravo het publiek toe en kondigde de komst van Gertus aan, gevolgd door luid trompetgeschal. Maar toen de trouwe lakei na een kwartier nog niet was komen opdagen aan de vijver, begon het volk onrustig te worden.
‘Bedriegers!”, klonk het.
“Hoe durven jullie? Ons zo bedotten! Schande is het!”
“Neem ze gevangen!”
“Hoho, rustig mensen”, zei Bravo. “Hij kom heus! Hé? Gertus? Gertùùùùs!!!”
De mensen begonnen recht te staan en liepen op Bravo en de andere lakeien af. Ze gaven hem een duw en een por en met een bebloed gezicht kwam hij op de grond neer.
“Laat mijn vriend met rust!”
Een boze stem steeg boven de menigte uit. Iedereen werd op slag weer stil, op enkele herrieschoppers na.
“Ik meen het, allemaal achteruit!”
“Gertus, jee, waar beef je nu? Het begon hier iets té spannend te worden, hoor!”, zei Bravo.
“Het spijt me, vriend. Ik had even…tijd nodig.”
Gertus nam Bravo in zijn armen en gaf hem een stevige knuffel. Dan draaide hij zich naar het volk toe.
“Zo, jullie willen dus een waterloper zien? Wel, kijk dan maar hier!”
En Gertus stapte naar de waterkant. Hij sloot zijn ogen, ademde een paar keer diep in en uit en hief zijn rechtervoet in de lucht.
De mensen hielden hun adem in, sommigen maakten een kruisteken en enkele anderen vielen flauw van de spanning.
Héél langzaam zette Gertus zijn voet op het eerste lelieblad. Dan zijn linkervoet op het tweede lelieblad. Hij bleef staan. De mensen keken vol ongeloof naar het watertafereel. Ze leken niet te durven ademen uit angst dat Gertus dan het water in zou belanden. Maar bij de derde en de vierde voetstap lieten ze toch kleine kreetjes van puur geluk horen. En toen Gertus uiteindelijk op het zesde lelieblad was geraakt, volgden de eerste voorzichtige klappende handen die stilaan overgingen tot een luid oorverdovend applaus. Gertus stapte zonder problemen over de leliebladeren de ganse vijver over! Hij danste erop, zweefde, sprong en huppelde, zonder ook maar één enkele keer het dreigende zwarte water om hem heen te zien of voelen. Alles bleef rustig, er was enkel het serene heldere water dat een nieuw zuiver hart had gevonden!
“Hoera! Hoera voor Gertus! Koning Gertus!”
“Lang leve de koning!”
“We hebben een nieuwe koning!”
Het volk werd helemaal wild. Er werd een hele week gefeest, gedanst en gezongen. Er werd weer water naar het paleis gedragen, niet te veel, gewoon net voldoende voor eigen gebruik. En koning Gertus deelde de paleisgronden met het volk waarop nieuw voedsel verbouwd kon werd.
En na al die eeuwen vol onrust en honger, leefde het volk van Lumendell eindelijk weer in totale vrede met elkaar én met hun koning.

Dit verhaal is geschreven door mevrouw Joke Geniesse (41 jaar)
Illustraties: door Joke Geniesse gemaakt met behulp van AI.
©Joke Geniesse 2025
Dit verhaal mag NIET worden gebruikt of gedrukt/gekopieerd zonder toestemming van de auteur.
Vragen hierover gaan via Corinne Hamoen/kinderverhalen.nl